zondag 8 juli 2012

Groot of klein?

Het Nederlands is een taal met een rijkdom aan verkleinwoorden. LinguaLog schreef daar al eerder over in de column Vrouwtje. Je kunt van bijna alle woorden verkleinwoorden maken en wij doen dat vaak om aan iets een negatieve of denigrerende betekenis te geven: wat weet zo'n burgermannetje daar nu van! Positief kan ook: mooi autootje heb je gekocht!
Met sommige verkleinwoorden is iets raars aan de hand: er is geen 'grote' tegenhanger van. Sprookje is zo'n woord. Sprook bestaat niet. En als je een bloemetje meeneemt, kun je dat niet vergroten: een bloem kan niet de betekenis grote bos bloemen hebben. En de bloemetjes buiten zetten betekent iets heel anders dan de bloemen buiten zetten.
Bij sprookje is het verband met spreken nog duidelijk te zien. Vroeger heeft het woord sprook dan ook vast wel bestaan, maar nu niet meer, en dan lijkt het net of sprookje een geïsoleerd woord is.
Behalve verkleinwoorden zijn er ook vergrootwoorden, woorden die je met een achtervoegsel (suffix) zo omvormt dat de betekenis verandert van normaal naar groot. Het Nederlands en Duits hebben die mogelijkheid niet. De voorbeelden die LinguaLog hier geeft, zijn allemaal leenwoorden, vooral uit het Italiaans. Geen taal is zo rijk aan suffixen als het Italiaans, en niet alleen voor groot en klein.
Deze mogelijkheid kende het Latijn trouwens al: mater – moeder had als vergrootwoord matrona, waarmee in de regel een voorname getrouwde vrouw aangeduid werd. Een patronus, afgeleid van pater, was een beschermheer. Het hedendaagse Italiaanse woord padrone associeer je meestal met de maffia.
Ook de woorden ballon en salon zijn vergrootwoorden, via het Frans uit het Italiaans overgenomen. Een salon is een grote zaal en een ballon is een grote bal. Het Italiaans heeft bala/palla overigens uit het Germaans overgenomen. En in het Engels is een saloon een speciaal soort zaal geworden.
Geen toevallige overeenkomst met het muziekinstrument
De leukste weg, vindt LinguaLog, is het woord cello gegaan.
De lange vorm van cello is violoncello. De grondvorm is viola, viool. Daarvan maakte het Italiaans een vergrootwoord, violone. Vervolgens werd er een kleine violone gebouwd, die men violoncello noemde; ten slotte werd dat in diverse talen, bijvoorbeeld Duits en Engels, weer afgekort tot cello.

LinguaLog wenst u over een paar dagen het winnen van duizend maal mille, een miljoen, toe in de Staatsloterij!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten