zondag 24 februari 2013

Energiebewust

Tegenwoordig wordt ons op het hart gedrukt dat we zuinig met energie moeten zijn: gas en olie zijn eindig, en we moeten nodig nieuwe bronnen ontwikkelen. Gelukkig houdt LinguaLog zich bezig met woorden, en die zijn oneindig. Daarom vandaag een column over onze energiebronnen, en speciaal over de etymologie ervan.
Om te beginnen steenkool. Kool is een Germaans woord en is voor het eerst in het Nederlands opgetekend in 1240. Dat is bijzonder vroeg. Romaanse talen gebruiken de term carboon.
Steenkool wordt in Nederland niet meer gewonnen. Wij hebben sinds 1959 onze gasbel. Gas: het woord ziet er niet echt wetenschappelijk en exotisch uit, en dat klopt ook wel. Het woord gas is een gemaakt woord. Nou zijn alle woorden gemaakte woorden, ze zijn allemaal ooit, door de eerste mensen, bedacht. Maar omdat dat in de meeste gevallen niet meer te achterhalen valt, voelen we dat niet meer zo: een woord komt uit het Indo-Europees, sommige woorden zelfs uit het Proto-Indo-Europees, maar dan houdt het op, dan weten we het niet meer.
Gas is bedacht door Jan Baptista van Helmont (1579-1644).
Van Helmont was een Vlaams alchemist; hij deed onderzoek naar dampen die vrijkomen bij het verbranden van houtskool, en gaf daaraan de naam gas; het woord ontleende hij aan het Griekse chaos. Chaos hangt samen met het werkwoord gasko, gapen. Gapen is trouwens niet verwant met het Griekse woord.
Ook het gas bij Slochteren is eindig, en men is op zoek naar andere energiebronnen, zeker zolang de nadelen van kernenergie nog zwaar wegen.
Een van die bronnen is schaliegas. Schaliegas bevindt zich in schalie, een kleisteen met een 'platige' structuur. Schalie heeft de eigenschap dat het aardgas kan opslaan. Schalie is afgeleid van het Oudfranse escaille, dat op zijn beurt van het Germaanse skal(j)a komt. Het hangt samen met schil en schaal.
Ten slotte: energie is een Grieks woord: en-ergon: waar werk in zit. Over de verwantschap van ergon en werk heeft LinguaLog eerder geschreven. Lees het nog eens na: bij lezen hoef je niet energiebewust te zijn!

zondag 17 februari 2013

Harde schijf uit Amerika?

Alle computers hebben een harde schijf, oftewel een harddisk. De eerste harde schijf zat al in 1956 in een computer van IBM. De capaciteit ervan was 5 MB! Consumenten moesten het eerst doen met floppy disks, maar langzamerhand kregen ook pc's een harde schijf. We kunnen niet meer zonder, hoewel de toekomst in de Cloud lijkt te liggen. Zouden die computernerds dan toch nog ergens een heel klein beetje in God geloven?
Met het woord harddisk is iets geks aan de hand. Het in oorsprong Engelse woord wordt in het Nederlands als één woord geschreven. Laten we eens kijken hoe andere talen dat doen.
Om te beginnen: de meeste talen hebben hard disk vertaald: harde schijf, Festplattenlaufwerk, disque dur, disco rigido/fisso: allemaal leenvertalingen uit het Engels.
Er is de laatste tijd veel te doen over het los of aaneenschrijven van woorden. Het Engels schrijft samengestelde woorden veelal los: child care, mother tongue – alhoewel, men is niet consequent, want motherland is één woord; en de meeste Engelsen hebben zowel een steam iron als een dustbin in huis. Wij schrijven dit soort woorden aan elkaar: met prullenbakken bedoel je toch echt iets anders dan met prullen bakken. LinguaLog is in het Nederlands een columnschrijverstukjesschrijver klinkt toch eigenlijk nergens naar – maar in het Engels een column writer.
Terug naar harddisk. In het Engels schrijft men het als hard disk, mét spatie dus. En dat is wel te verklaren. Alle voorbeelden van aaneen of los schrijven hebben gemeen dat het om twee zelfstandige naamwoorden gaat, maar bij harddisk is het een combinatie van een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord. En die schrijft het Engels meestal dus níét aan elkaar. Dat zien we in het Duits: Grossbank, Kleinstadt, Rohkost. Het Duits is nu eenmaal berucht om zijn lange woorden, en daar passen deze woorden ook onder.
Wij hebben dit soort samenstellingen ook: er zijn tegenwoordig heel wat grootverdieners. Of deze: speciaalzaak, rauwkost, sneltrein. In 1942, in de hoogtijdagen van de strijd tegen germanismen, werd tegen deze worden nog gefulmineerd door Gerlach van Royen.
Wij kunnen ons dat nu niet meer voorstellen, tegenwoordig richten de pijlen van de taalpuristen zich meer op het Engels. LinguaLog vindt dit soort interactie tussen talen wel leuk. En de reden voor strijd tegen germanismen is gelukkig verleden tijd.
Al met al moet je concluderen dat het woord harddisk, hoewel het Engels is, de spellingsregels van het Duits volgt. Wie weet hoe dat komt, mag het zeggen!

zondag 10 februari 2013

Potjeslatijn

Je hebt Latijn en potjeslatijn. De term potjeslatijn komt uit het dokters- en apothekersvak: de namen op de kruidenpotten stonden in het Latijn. Het is 'gemaakt' Latijn, bedoeld voor wetenschappelijke en deftige zaken. In het verleden werd een tot dan toe onbekende planten- of dierensoort naar de vinder ervan genoemd, en zijn naam kreeg dan een mooie Latijnse uitgang: dieffenbachia, robinia. In de zeventiende eeuw zetten mensen een Latijnse uitgang achter hun eenvoudige, korte achternaam: ene Vos noemde zich Vossius, Van Baarle werd Barlaeus: je maakte er indruk mee.
Dat laatste is nu ook doorgedrongen tot het dagelijks leven. Latijn en Grieks zijn overal aanwezig. Maar soms gaan de goede bedoelingen een beetje te ver, en gaat er iets mis. Gelukkig weten de meeste mensen dat niet, maar LinguaLog zal voor u een paar voorbeelden op de snijtafel leggen.

Zo is er een bouwmarkt die Formido heet. De bedenker ervan heeft natuurlijk gedacht aan formidabel. Dat is een positief woord en voor een bouwmarkt zoek je natuurlijk een stoere naam, dus zo slecht is die nog niet, naar het lijkt. Ware het niet dat formidabel afgeleid is van het Latijnse formido, angst: iets is zo indrukwekkend dat je er bang van wordt. Gelukkig wist u dat tot nu toe niet, maar LinguaLog kan de associatie met angst toch niet helemaal loslaten. Dan maar liever naar de Gamma of de Praxis. Die namen komen uit het Grieks: de gamma is de derde letter van het Griekse alfabet; wat dat met een bouwmarkt te maken heeft, weet LinguaLog ook niet, maar neutraal is de naam wel. En praxis betekent daad, resultaat, een prima gekozen naam voor een bouwmarkt.

Verder is er een makelaarskantoor dat zich Hypodomus noemt. De naam is zo gekozen omdat ze zowel huizen als hypotheken verkopen. Op zich nog niet zo gek, maar LinguaLog denkt bij hypo- toch in de eerste plaats aan het Griekse woord voor onder. Dat betekent hypotheek trouwens ook: onderpand. Maar qua marketing zou LinguaLog toch voor een ander woord gekozen hebben.

Automerken, ook zoiets. Je ontwerpt een nieuw model en dan moet het een naam hebben. Dat is nog een heel probleem: het moet lekker bekken, ook internationaal, en er moet niet een taal zijn waarin het woord iets raars betekent. Dan maar een Latijnse naam, zullen ze bij Kia gedacht hebben. Het Latijnse carus betekent kostbaar, dierbaar, een prima naam dus. En voor veel mannen is de auto even dierbaar als hun vrouw, dus dan kies je voor de vrouwelijke naam cara. Misschien was die naam al geregistreerd, misschien vonden ze het te veel doen denken aan een longaandoening, kortom, ze kozen voor Carens, dat een tegenwoordig deelwoord is van… ja, van wat? Niet van een werkwoord dat dierbaar zijn betekent, maar van het werkwoord carere, missen. Kijk, en dat is dus precies het verkeerde woord, want wie wil er nu een auto hebben die iets mist?
Voorlopig rijdt LinguaLog in een Suzuki Alto: ook Latijn, altus betekent hoog: een prima naam voor zo'n klein ding natuurlijk. Hoe de Duitsers erover denken, weet LinguaLog niet: zul je net een nieuwe auto gekocht hebben en dan heet hij oud!
Afijn, LinguaLog heeft daar geen last van, en haar Alto is inmiddels acht jaar oud, dus ook wel een beetje op leeftijd.

zondag 3 februari 2013

Draaien ze je een loer in Valkenswaard?

In Valkenswaard staat een leuk museum, dat twee aspecten van de geschiedenis van de plaats in beeld brengt, het Valkerij en Sigarenmakerij Museum. Beide hebben de plaats in de voorbije eeuwen grote welvaart gebracht, en de valkerij heeft daarnaast de Nederlandse taal van enkele uitdrukkingen voorzien. Tijd dus voor een column.
Van de zeventiende tot ver in de negentiende eeuw was aan de koningshoven de jacht met valken immens populair en had een enorme status. Valken werden gebruikt voor het vangen van andere vogels, en er was een enorme vraag naar afgerichte valken. Toevallig lag Valkenswaard op de trekroute van de valken. Het was een arm gebied, met onvruchtbare grond, en veel mensen vonden in de valkenjacht een welkome bijverdienste. De valken werden gevangen en afgericht. Europese vorsten bestelden hun valken en sommige Valkenswaardse valkeniers waren zelfs in dienst van hen. Een goede valk bracht wel twintig gulden op, een kapitaal in die dagen. Zo bracht de valkerij het dorp enorme welvaart.
Van de valkerij is niet veel over, maar wij hebben er in onze taal toch nog een paar uitdrukkingen aan overgehouden.
Men ving vooral slechtvalken. Slecht staat hier voor gewoon. In oude woordenboeken, en ook in het Duitse schlicht zien we die betekenis nog. Een valk hoefde niet mooi te zijn om een goede vanger te zijn.
Aan de hoven werd met valken onder meer op reigers gejaagd. Daar waren meer valken voor nodig, want een reiger is groter dan een valk. Als het dan toch lukte een reiger te vangen, mocht de valkenier een veer uit de reiger trekken en die op zijn hoed steken: dan kreeg hij een pluim op zijn hoed.
Een valk jaagt uitsluitend op vliegende prooi. In het laatste stadium van zijn africhting, als de valk al min of meer tam was, werd er geoefend met vliegend aas. Dat heette de loer, een leren zakje met vogelveren erop geplakt. Er werd een stukje vlees aan bevestigd, want ook bij valken gaat de liefde door de maag. De loer zat aan een lang touw. De valkenier draaide het touw in grote cirkels rond, en als het goed was, kwam de valk eropaf. Hij werd ermee voor de gek gehouden. Daaraan hebben wij dus de uitdrukking iemand een loer draaien overgehouden. Het woord stamt trouwens af van het Engelse to lure, lokken.
Ten slotte een paar woorden die erop lijken, maar niet, of alleen in de verte, verwant zijn:
Op de loer liggen is afgeleid van loeren, scherp kijken. Alhoewel, het Woordenboek der Nederlandsche Taal kent loeren ook als kijken met valse bedoelingen. Enige verwantschap zal er dus toch wel zijn.
Iemand in de luren leggen: luur is een nevenvorm van luier. Een luier is voor een klein kind bestemd, een kind vertel je niet altijd de waarheid, en de uitdrukking ging dus gebruikt worden voor iemand voor de gek houden.

Kortom: in Valkenswaard draaien ze je een loer, maar word je niet in de luren gelegd!