donderdag 29 december 2011

Stiekem

Deze week hield de koningin haar kersttoespraak. Zij benadrukte het belang van duurzaamheid en goed beheer van de leefomgeving, hetgeen Geert Wilders via Twitter deed verzuchten dat de majesteit stiekum lid geworden was van GroenLinks.
Los van het waarheidsgehalte van deze opmerking: Wilders schreef hier een spelfout, want de officiële spelling is stiekem.
Laten we het woord eens wat beter bekijken.
Stiekem is een leenwoord uit het Jiddisch. Het is afkomstig van sjtike, dat stil betekent. Sjtike komt op zijn beurt uit het Hebreeuwse sjatuk (stil) en sjatak (zwijgen).
Jiddische woorden in het Duits
Jiddisch is de taal van de Joden die, verdreven uit Palestina, zich in Duitsland vestigden; het is rond de elfde eeuw in het Rijnland ontstaan als variant van het Hoogduits, vermengd met Hebreeuwse woorden. In Nederland is tot de achttiende eeuw ook Jiddisch gesproken, maar op school was Nederlands de voertaal. Daardoor ging het gebruik van het Jiddisch achteruit. Toch zit onze taal tot op heden vol met Jiddische woorden, vaak aan onze eigen spellingsregels aangepast. Naast het woord stiekem komen de volgende woorden ook uit het Jiddisch: smoesje, heibel, lef, afpeigeren, kloffie, stennis, sores, tof.
Wat deze woorden gemeen hebben is dat het echte spreektaalwoorden zijn. Ze werden vooral door mensen uit de lagere sociale klassen gebruikt. Daardoor zijn veel begrippen qua betekenis gedegradeerd. Zo komt het woord bajes, gevangenis, van bajjiet, huis; chosen, bruidegom, werd gozer; lef, hart, kreeg de betekenis branie. Ook stiekem past in deze reeks.

Nu terug naar de spelling van stiekem. Je ziet het vaak geschreven als stiekum, zoals Wilders ook deed. LinguaLog heeft geen duidelijke reden voor deze vergissing kunnen vinden: vaak ontstaat een spelfout doordat het woord verward wordt met een ander dat erop lijkt. LinguaLog vond wel de spelling stikum, opgetekend in het Rotwelsch (het Duitse Bargoens). In het Woordenboek der Nederlandsche Taal staat naast stiekem ook stiekum genoemd, maar er wordt geen verklaring voor de u gegeven.
In het onderwijs zou je bij een dictee Wilders voor stiekum een halve fout geven.
Het is niet aan LinguaLog om te bepalen hoeveel hele fouten Wilders soms maakt…

zondag 18 december 2011

Loterij

Afgelopen week was het Groot Dictee weer op de televisie te zien, en mee te schrijven natuurlijk. LinguaLog had een paar jaar niet meegedaan – de reden daarvan wordt in de loop van deze column wel duidelijk – maar nu had zij zich toch weer een keer laten verleiden. Als columnschrijver moet je tenslotte zo'n uitdaging aangaan en desnoods met vijftien fouten op je bek gaan. Maar warempel, het viel mee: maar twee fouten. Jammer dat LinguaLog niet meegedaan had aan de finale!
Toch zit, ondanks dit goede resultaat, LinguaLog iets niet lekker. Daartoe moeten we terug naar 1995. Uit dat jaar dateert de beruchte regel van de tussen-n bij samengestelde zelfstandige naamwoorden. Tot 1995 gold de regel: je schrijft een tussen-n (tot dan toe gewoon de meervouds-n) als het eerste deel echt een meervoud betreft. Zo was het bessenjenever mét n, want van één bes kun je geen jenever maken; maar we schreven bessesap, omdat je wel sap van één bes kunt drinken. Dit werd verwarrend gevonden, en zo besloot de Taalunie dat we voortaan een -n- moesten schrijven als het meervoud van het eerste deel van de samenstelling op -en uitgaat. Dat de regel in de praktijk ingewikkelder is, doet nu even niet ter zake.
Toen brak het Dictee van 1998 aan. In een van de zinnen stond: zinnebeelden van het amoureuze leven. LinguaLog had de regel van de tussen-n goed begrepen en schreef zinnenbeeld: fout!! Ja, het meervoud van zin is zinnen, alleen: het gaat hier niet om zin als reeks van woorden, maar om een variant op zintuig. En de mensen kennen het woord in die betekenis niet meer, het is een versteende uitdrukking geworden, en dus schrijven we de -n- niet meer. Nou, de Taalunie kent die betekenis misschien niet meer, maar LinguaLog wel! Zinnenprikkelend staat trouwens wel in het Groene Boekje.
Er passeerden in de loop der jaren nog wat van dit soort gevallen, wat LinguaLog tot de conclusie bracht: de spelling is een grote loterij geworden en mensen die een meer dan gemiddelde kennis van het Nederlands hebben, worden afgestraft.

In het Dictee van deze week zat ook weer zo'n loterijgeval.
Je hebt samengestelde bijvoeglijke naamwoorden van het type goedbetaald, veelgelezen: het eerste deel is een graadaanduiding, het tweede een deelwoord, en de klemtoon ligt op het eerste deel van het woord. Die schrijven we dus aan elkaar… soms! In het Dictee stond diepgegrond (volgens LinguaLog), maar het moest los: diep gegrond. Nee, diepgegrond staat niet in het Groene Boekje en ook niet in Van Dale, maar volgens de regels zou het zo moeten kunnen. Slechtbetaald staat trouwens ook niet in het Groene Boekje. Moet dat dan ook los? Jan heeft een goedbetaalde baan, maar Piet een slecht betaalde. Over logica gesproken.
Of zou de Taalunie het werkwoord gronden, met deelwoord gegrond, niet meer kennen?
LinguaLog denkt dat laatste. Slechtgeluimd wordt ze ervan. Controleert u deze spelling even?
Tot de volgende keer!

zondag 11 december 2011

Vrouwtje

In de NRC.next van 8 december stond een column van Paulien Cornelisse met als titel Vrouwtje. Daarin schreef zij over het gebruik van het verkleinwoord vrouwtje (en mannetje), en in het bijzonder over de denigrerende ondertoon die eraan ten grondslag ligt. Een geestige column, met een verrassend slot. De link in deze alinea leidt u er rechtstreeks naar toe.

In het Nederlands wordt een zeer levendig gebruik gemaakt van verkleinwoorden, waarbij het bedoelde object lang niet altijd klein hoeft te zijn. Een kop koffie drinken kun je heel goed alleen doen, maar een kopje koffie drinken geeft meteen iets gezelligs. En na een biertje kan het heel goed zijn dat je alcoholpromillage ruim boven de toegestane norm voor autorijden ligt.

Vrouwtje: LinguaLog zou het niet graag genoemd willen worden. En het past ook lang niet altijd bij de zo genoemde vrouwen. Het Vrouwtje van Stavoren was een rijke koopmansweduwe, een kordate dame, met wie het helaas slecht afliep. Maar om haar dan ook maar vrouwtje te noemen… De gevallen CEO's van Ahold en ABN Amro noem je ook geen mannetjes.

Het zijn trouwens niet alleen mannen die over vrouwtjes spreken. Ook vrouwen hoor je regelmatig iets zeggen in de trant van: "Een vrouwtje bij mij in de straat maakt de mooiste kleren voor haar kinderen." LinguaLog heeft het idee dat vrouwen die zoiets zeggen, zelf op hun beurt ook vrouwtje genoemd worden. Het zal wel besmettelijk zijn.

Mannetje gebruiken we voor een klusjesman. Zo iemand helpt je, bij voorkeur zwart, bij karweitjes in huis of het invullen van je belastingformulier: "Daar heb ik een mannetje voor." Volwassen mannen noemen we eigenlijk nooit zo: Manneke Pis in Brussel is eigenlijk nog maar een jongetje.

Een woord dat wel bij, en door, mannen gebruikt wordt, is vriendje. Daarmee is iets geks aan de hand. Als je tienerdochter een relatie heeft, heet de jongen in kwestie vriendje. Helemaal serieus en bestendig is het dan nog niet. Voor je het weet heeft ze weer een nieuwe vriend. LinguaLog denkt dat het meer zegt over het meisje dan over de jongen. Bij vrouwen worden nu eenmaal veel meer verkleinwoorden gebruikt dan bij mannen: truitje, tasje. Alsof je je wilt verontschuldigen voor de aanschaf. Zodra de relatie blijvend is, wordt het vriendje gepromoveerd tot vriend.
Toch zijn er ook volwassen mannen die vriendjes hebben. Als meisje zou je best zo'n vriendje willen hebben, want die golfen of spelen hockey. Nooit voetbal of kickboksen. En ze hebben een zeilboot: "Een vriendje van me heeft zijn boot in Saint-Tropez liggen." En als hij het over bootje heeft, reken maar dat dat ding dan minimaal een half miljoen gekost heeft! Voetbalmannen hebben uitsluitend vrienden of maten. En op zijn beurt is een maat weer iets anders dan een maatje.
Zo zou deze column nog heel lang kunnen doorgaan, maar voor deze week is het mooi geweest.
LinguaLog moet weg, naar de verjaardag van een vriendin - nee, geen vriendinnetje!

zondag 4 december 2011

Sinterklaas

Morgen is het 5 december, de dag waarop we in Nederland Sinterklaas vieren.
Over het feest is zo ongeveer alles al gezegd. LinguaLog pakt het deze keer eens anders aan. We gaan zijn kledingstukken eens één voor één taalkundig bekijken, een soort etymologische striptease dus.
Wie Sinterklaas wil aankleden, begint niet met zijn onderbroek! In de tijd van de eerste bisschop van Myra, zo rond 300, droegen de mannen nog geen onderbroek. Men droeg hooguit een om de heupen geslagen linnen doek. Sporten deed men zelfs helemaal naakt, zoals we weten van de antieke Olympische Spelen. Zelfs in Schotland droeg men in de negentiende eeuw onder de kilt geen onderbroek, hoewel deze delicate kwestie altijd in nevelen gehuld is gebleven.
Hoe dan ook: wat hij ook draagt, iets speciaals is het niet, want er bestaat geen apart woord voor.
Of hij een borstrok draagt, zullen we ook wel nooit te weten komen. Op het dak kan het 's nachts behoorlijk koud zijn, dus een verstandige Sint draagt die wel.
Dan komt zijn tabberd of tabbaard. Dat is eigenlijk een lang priesterkleed met 33 knoopjes, verwijzend naar het aantal levensjaren van Christus. Het woord komt al in de middeleeuwse Romaanse talen voor. Een tabar was een wapenrok, maar de verdere etymologie is onbekend. Paardrijden is niet erg handig met een tabberd aan, en Sinterklaas draagt dan een tot broekrok vermaakte tabberd.
Over de tabberd draagt hij een albe, een witte mantel. Albe komt van het Latijnse albus, dat wit betekent. Een albe heeft vaak een kanten of geborduurde zoom, en is iets korter dan de tabberd.
Over de albe draagt hij een stola, een lange band waarop zich de waardigheidstekenen van een bisschop bevinden. Stola komt via het Latijn uit het Grieks: stolè betekent uitrusting, kleding. Het is verwant met ons werkwoord stellen: een van die woorden die zaken aanduiden die er altijd en overal geweest zijn, daterend uit de tijd van het Indo-Europees.
Daaroverheen komt ten slotte de mantel. Het woord is ontleend aan het Latijnse mantellum, en dat is op zijn beurt waarschijnlijk van Keltische oorsprong.
Op zijn hoofd draagt hij een mijter. Ook dat woord is via het Latijn uit het Grieks geleend. De mitra, een ceremoniële hoofdband, hadden de Grieken leren kennen via hun contacten met het oosten. Vermoedelijk hangt het woord samen met de Perzische Mithrascultus, die zich in de oudheid over het Middellandse Zeegebied verspreidde en veel aanhangers had.
Ziezo, de bisschop is aangekleed. Het is intussen wel een internationaal ratjetoe geworden. Daar komt ten slotte, hoewel geen kleding, zijn staf bij. Dat woord is in de verte verwant met staan en steunen, maar de oorsprong van de staf als waardigheidsteken komt van de Etrusken.
Die komen in een volgende column aan bod.

zondag 27 november 2011

Vleien door te vlijen?

De vorige week vroeg ik u de juiste spelling van woorden met ei of ij. De correcte zinnen zijn deze:
       1   In de Pyreneeën genoten we van het weidse – wijdse uitzicht.
       2   In mijn vrije tijd trek ik graag iets weids – wijds aan.
       3   Op de uitkomst van de eurocrisis is geen peil pijl te trekken.
       4   Dat meisje heeft prachtig steil – stijl haar.
       5   Veel mensen probeerden bij kolonel Kadhafi in het gevlei – gevlij te komen.

De laatste zin was het moeilijkst, denkt LinguaLog. Daar is ook een reden voor.
Gevlei en gevlij liggen qua betekenis heel dicht bij elkaar: aardig doen om bij iemand in een goed blaadje te komen. Vleien gebeurt dan meer mondeling, terwijl vlijen betekent tegen iemand (of iets) aan leunen, al dan niet om iets van die ander gedaan te krijgen. De uitdrukking in het gevlij komen is van vlijen afgeleid.
Met weids en wijds is een beetje hetzelfde aan de hand. Een weids uitzicht is altijd ruim, wijd, een bron van spelfouten dus.
En als je een pijl wilt afschieten, trek je aan de boogpees, maar om zo'n pijl gaat het niet in de uitdrukking ergens geen peil op kunnen trekken. Die term komt uit de scheepvaart. Een peil is een richtpunt (aan de kust), waar de zeelieden zich op richtten als ze hun positie op zee wilden bepalen.

In veel gevallen is er wel een ezelsbruggetje om ei of ij te bepalen. Kijk of er een werkwoord afgeleid met het woord verbonden is: peil houdt verband met peilen. Werkwoorden die met een ei geschreven worden, zijn zwak en behouden de ei in de verleden tijd: peilen – peilde – gepeild. Dan schrijf je dus ook peil. Bij werkwoorden met een ij is de verleden tijd meestal ee: kijken – keek.
Dat kun je bij het woordpaar leiden – lijden ook toepassen:
ik leid de vergadering – ik leidde de vergadering
ik lijd veel pijn – ik leed veel pijn
Maar, hoe gemeen, bij vlijen gaat dit niet op: het meisje vlijde zich tegen haar vriend aan.

LinguaLog gelooft niet zo in complottheorieën, maar wie weet: het is in elk geval goed voor de werkgelegenheid van docenten Nederlands en de taaladviesdiensten!

zondag 20 november 2011

Leiden

"Banken leiden Griekse strop", las LinguaLog gisteren in de krant. Zij was echt in verwarring; een strop leiden: wat zou de krant daarmee bedoelen? Een Griekse strop nog wel. Zijn Griekse stroppen anders dan Nederlandse stroppen? Versierd met van die leuke meandertjes? En hoe leid je een strop? Leiden betekent aan de hand meenemen. Is Griekenland een soort hondje dat je uitlaat? Leiden kan ook nog betekenen de leiding over iets hebben. In die redenering veroorzaken de banken dus alle ellende in Griekenland, als je strop bedoelt als attribuut om iemand op te hangen. Eerst het artikel maar eens lezen, misschien dat …
"Hou toch op, LinguaLog! Denk toch eens na. Hier staat gewoon een spelfout! Nee, natuurlijk schrijven kranten normaliter nóóit spelfouten, maar vooruit, één keertje, waar gehakt wordt vallen spaanders, toch?"
Tja, u hebt gelijk. Natuurlijk moet het lijden zijn. Je lijdt een strop als jou een strop overkomt, en dat was hier natuurlijk bedoeld.
LinguaLog had beter kunnen weten. Een poosje geleden had zij in het programmaboekje van een passieconcert immers gelezen over het leiden van Christus. Als je gelovig bent, vind je uiteraard dat Christus je leidt op de goede weg, maar één keer per jaar leidt hij niet, maar lijdt hij.

Alle ellende rond ei en ij is al begonnen in de middeleeuwen. Achter korte klinkers plaatste men een i om ze lang te laten klinken. Bekend is Oisterwijk, dat je als Oosterwijk uitspreekt. Ook de korte i kon je verlengen. Die verlengde i werd als ij geschreven. In Amsterdam is de uitspraak van ij langzaamaan geworden tot wat wij nu doen. Mede dankzij het overwicht van Amsterdam kon de ij-klank doordringen in het Standaardnederlands, dat vanaf 1700 ontstond. In verschillende dialecten, bijvoorbeeld in Zeeland, wordt ij nog steeds als ie uitgesproken. Gelukkige scholieren die nog dialect spreken: die maken geen ij-ei-fouten (hoopt LinguaLog)!
De ei werd oorspronkelijk als ee uitgesproken. Maar ook die klank onderging een uitspraakverandering, en wel via ai rond 1600 naar ei rond 1700. En zo is de uitspraak van ij en ei parallel gaan lopen, en zitten wij met het probleem opgescheept.

Een kleine taaltest tot besluit. De vraag is simpel: Wat is de juiste spelling?
1     In de Pyreneeën genoten we van het weidse – wijdse uitzicht.
2     In mijn vrije tijd trek ik graag iets weids – wijds aan.
3     Op de uitkomst van de eurocrisis is geen peil pijl te trekken.
4     Dat meisje heeft prachtig steil – stijl haar.
5     Veel mensen probeerden bij kolonel Kadhafi in het gevlei – gevlij te komen.

Volgende week de correcte antwoorden.

zondag 13 november 2011

De kalender

Deze maand is het november, de elfde maand van het jaar. Of toch niet?
Laten we eens kijken naar de oorsprong van het woord. Afgaande op de naam zou je denken dat het de negende maand is. Immers: novem is het Latijnse woord voor negen. De namen van de maanden dateren alle uit de Romeinse oudheid.
De Romeinse kalender bevatte oorspronkelijk maar tien maanden, van maart tot december. Elke maand had ongeveer 30 dagen, en er was een niet nader aangeduid aantal dagen in de winter. Wellicht lagen in de winter in het agrarisch ingestelde Rome alle boerenactiviteiten stil. In maart werd men 'wakker' en traden de nieuwe consuls, de hoogste Romeinse bestuurders, aan.

De tien maanden hadden de volgende namen:
Martius: genoemd naar de Romeinse god Mars
Aprilis: waarschijnlijk afgeleid van het Latijnse werkwoord aperire, openen: de natuur komt weer tot bloei
Maius: genoemd naar de moedergodin Maia
Iunius: genoemd naar Iuno, de echtgenote van Jupiter
Quintilis: de vijfde maand; Iulius Caesar, die een kalenderhervorming liet uitvoeren, noemde deze maand later naar zichzelf, juli
Sextilis: de zesde maand; later hernoemd door keizer Augustus
September tot en met December: de zevende tot en met de tiende maand

Later zijn januari (naar Janus, de Romeinse god van poorten en deuren) en februari (bij de Romeinen was februari de maand van de grote reiniging en boetedoening, de februa) nog toegevoegd.
Aanvankelijk werden januari en februari achter december geplakt. Dat was ook wel logisch: boetedoening vindt aan het eind, vlak voor een nieuw begin, plaats.
Merk trouwens op dat de sterrenbeelden van de dierenriem ook niet met januari beginnen, maar met Ram, halverwege maart, als de zon recht boven de evenaar staat en dag en nacht even lang duren.

De moord op Julius Caesar
op de Idus van maart

Het woord kalender is afgeleid van Kalendae, de eerste dag van de Romeinse maand. Het is vrijwel het enige Latijnse woord dat met een k begint. Ook de vorm met een c komt voor. Het is afgeleid van het werkwoord calare, afroepen. Op de eerste dag van de maand werd afgekondigd wanneer de Nonae zou vallen. De Nonae was de negende dag voor de Idus, die op de 13e of 15e van de maand viel. Andere namen voor de dagen hadden de Romeinen niet.
Vandaag, 13 november, is het trouwens volgens de Romeinse kalender de Idus.

zondag 6 november 2011

Pleite

Griechenland pleite!, kopte de Bildzeitung deze week in de bekende chocoladeletters.
LinguaLog werd even op het verkeerde been gezet. Zou het land, als een Atlantis 2.0, in zee gezonken zijn? Toch jammer, want LinguaLog gaat graag naar Griekenland en houdt van de mensen en hun taal.
Pleite kennen wij tegenwoordig toch voornamelijk in de betekenis weg. In het Duits betekent het daarentegen failliet. Hoog tijd dus om ons in het woord te verdiepen.

Pleite is afgeleid van het Hebreeuwse woord pəlēṭā, dat redding, vlucht betekent. Het Jiddisch heeft het woord overgenomen als pleite, in de betekenis failliet, en zo is het in het Nederlands en het Duits terechtgekomen. In het Duits is het zo gebleven, maar in het Nederlands is de betekenis veranderd.
Wat kun je doen als je failliet bent? Dan maak je dat je wegkomt, zodat je schuldeisers je niet te pakken krijgen. Oorspronkelijk kwam het woord alleen in het Bargoens voor, maar inmiddels is het woord algemeen geaccepteerd geraakt.
En het verband met een faillissement is er ook uit verdwenen, want we zijn meestal pleite zonder failliet te zijn.
In het Chronologisch Woordenboek van Nicoline van der Sijs (2001) kunnen we lezen dat deze betekenis voor het eerst opgetekend is in 1906. Dit wil niet zeggen dat het woord niet veel ouder is, maar criterium is nu eenmaal het voorkomen in teksten.

Pas dus op als je in Duitsland zegt dat iemand pleite is. Zulke woorden die er (bijna) hetzelfde uitzien, maar een afwijkende betekenis hebben, noemen we valse vrienden. Daarvan zijn er veel meer, maar daarover meer in een toekomstige column.

zondag 30 oktober 2011

Smyrnatapijt uit Izmir

De vorige keer schreef LinguaLog over panini, een woord dat eigenlijk meervoud is, maar door de Nederlanders niet meer zo gezien wordt. Er zijn heel veel woorden waarbij iets dergelijks gebeurd is. En niet alleen bij ons: in deze column komt een aantal foutief geleende woorden uit allerlei talen aan bod.
Om bij het Italiaans te blijven: salami is ook zo'n niet-begrepen meervoud. Het is het meervoud van het woord salame, dat gezouten vleeswaar betekent. De meeste talen kennen alleen de vorm salami, zonder zich te realiseren dat het meervoud is. Het Italiaans zelf schrijft het natuurlijk correct: salame italiano. Trouwens: in het Japans heet het sarami, want daar kennen ze de l niet.
Een ander verkeerd begrepen woord is sherry. Het is afgeleid van de Spaanse landstreek Jerez. De Engelsen maakten daar sherries van, wat ze als meervoud beschouwden en waarvan ze vervolgens het enkelvoud sherry maakten.

Weer een ander geval is de vorming van het woord denim. De stof waar het over ging, was serge, een dicht geweven stof van wollen kamgaren, later ook van katoen. Die stof kwam uit Nîmes: de Nîmes. Dat werd niet meer begrepen en men verbasterde het tot denim.

De meeste fouten zijn gemaakt doordat het lidwoord uit de oorspronkelijke taal aan het geleende woord gekoppeld werd. Heel bekend zijn allerlei woorden die met al- beginnen, het Arabische lidwoord: algebra, alcohol, albatros. Maar ook eldorado uit het Spaans en lommer, dat afgeleid is van het Franse l'ombre, schaduw.
En omgekeerd werd een letter soms ten onrechte als lidwoord beschouwd: adder luidde oorspronkelijk nadre, wat men opvatte als 'n adder, waarna die n wegviel.
Smyrna vóór de verwoesting door de Turken in 1922

Om terug te komen op de titel van deze column: de Turkse stad Izmir had oorspronkelijk een Griekse naam, Smyrna/Smyrni. In het Grieks is het gebruikelijk om ook bij namen het lidwoord erbij te zetten: i Smyrni. De Turken begrepen dat lidwoord niet en plakten het aan de naam vast.
Ook de naam Istanbul is zo tot stand gekomen. De Griekse naam was i Konstantinoupoli (stad van Constantijn), vaak afgekort tot Poli. En als je daar naartoe ging, zei je 'is tin Poli', naar de Stad. Ook daarvan dachten de Turken dat het één woord was.

Misschien zijn er lezers van deze column die nog meer van dit soort woorden kennen.
LinguaLog houdt zich aanbevolen!

zondag 16 oktober 2011

Tomaten

Het volgende bord kwam LinguaLog tegen in een bedrijfskantine:


Lekker, zo veel tomaten, dacht zij, maar ze werd toch een beetje teleurgesteld. Gelukkig levert het wel weer inspiratie voor een column.
Laten we daarom vandaag eens een quiz doen. De vraag is: welke zin is goed gespeld?
          Vandaag onze lunch-special:
          A   panini met tros tomaten
          B   panini met TROS-tomaten
          C   panini met trostomaten
          D   panini met Tros' tomaten

Het antwoord luidt: alle antwoorden zijn goed.
Had u niet gedacht, hè? U had natuurlijk antwoord C gekozen. LinguaLog in eerste instantie ook.
Laten we alle mogelijkheden eens bekijken.
A   Als je dit bestelt, zou je broodjes moeten krijgen waarin een hele tros tomaten verwerkt is. Heel lekker als je een tomatenliefhebber bent.
B   TROS-tomaten: LinguaLog acht het niet waarschijnlijk dat de omroepvereniging TROS speciale tomaten heeft, maar omroepen doen tegenwoordig de gekste dingen om aan leden te komen, dus waarom niet?
C   Trostomaten zijn tomaten die per vijf à zes stuks aan elkaar verkocht worden. Voorlopig vinden we dit dus de beste spelling, maar wacht, deze column is nog niet afgelopen!
D  Tros' tomaten zijn tomaten van tomatenkweker Tros. LinguaLog kent zijn of haar voornaam niet, maar het bekt niet slecht, met een alliteratie bovendien.

Daar komen we dus niet uit. Laten we eens naar het woord panini kijken. Panini is een Italiaans woord. Het is het meervoud van het woord panino, het verkleinwoord van pane, brood. Panini zijn dus broodjes. Zo bekeken is antwoord A zo gek nog niet: je krijgt een aantal broodjes waarin een hele tros tomaten verwerkt is. Eén tomaat voor vier of vijf broodjes is een beetje krenterig. Bij antwoord C blijft het aantal tomaten ongewis, dus je moet maar afwachten of je waar voor je geld krijgt.
Maar wat wil het geval: je krijgt maar één broodje als je panini bestelt. En dan is een hele tros tomaten erop een beetje veel. Het is voor LinguaLog een beetje wennen, want zij kent Italiaans, maar gelukkig voor de restauranthouder kennen de meeste Nederlanders dat niet. Die weten dus niet dat ze afgezet worden. Waarschijnlijk weet ook de restauranthouder niet dat panini eigenlijk meervoud is. Buiten Italië is men dat vergeten, want je komt overal het woord panini's of paninis tegen, als het werkelijk om meer broodjes gaat.
Op 6 juli schreef LinguaLog over het dubbele meervoud in woorden als kinderen en eieren, en met panini is dus hetzelfde aan de hand.
Hopelijk wordt uw broodje ruim belegd met tomaten, want lekker fris is het wel.
Eet smakelijk!

zondag 9 oktober 2011

Geld stinkt niet

Geld stinkt niet: in deze tijden van economische crisis is dit een spreekwoord dat de bankiers onder ons zal aanspreken. In de kranten lezen we dat de directeuren van grote ondernemingen weer bonussen ontvangen, alsof er nooit een crisis is geweest.
Geld stinkt niet betekent: het maakt niet uit hoe je je geld verdient.
Gezellig samen naar de wc in Ostia
Zou van daaruit Rome bestuurd zijn?
De oorsprong van deze uitdrukking ligt in het Romeinse keizerrijk. Keizer Vespasianus had geld nodig. Het was crisis geweest in Rome na de regering van de megalomane Nero en de woelingen van het zogenoemde driekeizerjaar (68-69 na Chr.). Vespasianus herstelde de rust, maar de staatskas kon wel een injectie gebruiken. Daartoe herstelde de keizer onder meer de urinebelasting van Nero. Urine werd gebruikt in de vollerijen. Het werk van een voller bestond erin om wol te laten vervilten om deze stevig en waterdicht te maken. Daarvoor werd urine gebruikt. De meeste mensen deden hun behoeften in openbare toiletten, en hun urine werd daar verzameld voor de vollerijen. De vollers moesten voor die urine dus belasting betalen. Titus, de zoon van Vespasianus en zelf later ook keizer, maakte tegenover zijn vader opmerkingen op deze urinebelasting. Het antwoord van Vespasianus was dat er geen luchtje aan dat geld zat, ook al kwam het van de urine (e lotio est).
Lotium hangt trouwens samen met ons woord lotion. Lotium komt van het Latijnse werkwoord lavare, wassen: het wassen van de wol in de vollerijen dus. In Latijnse woordenboeken staat bij lotium trouwens uitsluitend de betekenis urine. Lotion komt van het Latijnse woord lotio, het wassen.
Vespasianus heeft dus niet letterlijk gezegd: "Pecunia non olet", geld stinkt niet. Die spreuk dateert uit later tijd. Maar de oorsprong ervan ligt wel degelijk bij Vespasianus.
En hij heeft zich vast niet gerealiseerd wat hij met zijn uitspraak aangericht heeft: in Frankrijk heet een openbaar urinoir nog steeds een vespasienne.
En tot in de twintigste eeuw werd in Tilburg urine verzameld voor de textielindustrie. Maar daarover in een later blog.

zondag 2 oktober 2011

De oudste Nederlandse woorden

LinguaLog is jarig geweest en heeft twee mooie boeken gekregen, beide een soort taalencyclopedieën, die je wel even van de straat houden.
Die boeken zijn samengesteld door Nicoline van der Sijs, een taalkundige en etymologe die al meer van dit soort boeken gepubliceerd heeft. Zij schrijft vooral over de geschiedenis van het Nederlands en de etymologie van de Nederlandse woordenschat. In 2010 heeft zij de website etymologiebank.nl opgericht, een verzamelbank van etymologische woordenboeken.
Een van die boeken is een soort taalkalender van het Nederlands: alle belangrijke taalfeiten sinds de verovering van onze streken door Julius Caesar op een rijtje. Die feiten had Van der Sijs al eerder verzameld in haar Chronologisch Woordenboek uit 2002. Zoals dat in onze moderne tijd helaas gaat, is dat boek, nadat de eerste oplage uitverkocht was, niet meer herdrukt. Gelukkig is het wel te downloaden via de site www.dbnl.nl, de Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren, waar heel veel oude Nederlandse boeken en literatuur te vinden zijn.

Zo kwam LinguaLog het oudste Nederlandse woord tegen. Dat is het woord wad, doorwaadbare plaats. Het dateert uit het jaar 107, dat wil zeggen: uit dat jaar dateert de tekst waarin het vermeld wordt. Het gaat om het Betuwse dorp Wadenoijen, waarvan de naam afgeleid is van wada (vada) en oye (weideland). Wad is trouwens niet afgeleid van Waddenzee, want die bestond in die tijd nog niet. Het woord komt ook in het Latijn voor, vadum, met dezelfde betekenis.

Wad is trouwens geen Latijns leenwoord: zoals trouwe lezers van LinguaLog hebben kunnen lezen, stammen beide talen af van het Indo-Europees. Er zijn 'oerwoorden', woorden die van alle tijden en plaatsen zijn (zoals telwoorden en familierelaties), en daartoe behoort ook het waden door ondiep water (in het Latijn vadere).

Het tweede woord is het telwoord twee, voor het eerst opgetekend ca. 230.

Het derde woord uit het Nederlands dateert uit ca. 300: tricht/trecht. Dat is een Latijns leenwoord, traiectum, dat ook oversteekplaats betekent. We komen het nog tegen in namen als Utrecht, Maastricht en Dordrecht.
Er is nog een woord met dezelfde betekenis: voorde. De eerste vermelding is uit 779 en we zien het nog in Amersfoort en Helvoirt, en buiten het Nederlands in Frankfurt en Oxford. Voorde hoort bij het werkwoord varen, in de betekenis van gaan.

Voor geïnteresseerden zijn hier de gegevens:
Nicoline van der Sijs, Calendarium van de Nederlandse Taal, Sdu Uitgevers, ISBN 9789012117371.

Het tweede boek dat LinguaLog gekregen heeft, is een leenwoordenboek. Daarover in een latere column meer.

zondag 25 september 2011

Wijt, weider, wijdst

Deze week aandacht voor een spellingprobleem. De aanleiding is al weer de krant. Je zou onderhand je kinderen gaan verbieden om de krant nog te lezen! En maar klagen over het taalniveau op de scholen. Laten de journalisten eerst eens aan zelfonderzoek doen.
Dit kwam LinguaLog tegen:
Ali wijdt het aan zichzelf dat hij nog geen baan heeft.
Wat is hier fout?
Ja, lezers, u had het vast wel gezien; er moet staan: wijt.
In onze taal hebben we een aantal homofone werkwoordsvormen, bijvoorbeeld houd – houdt – hout. Ze klinken hetzelfde (homofoon), maar worden anders gespeld.
Bij de voorbeeldzin zijn er zelfs vijf homofone woorden: wijd – wijdt – wijt – weid – weidt. En dan draait de journalist aan de spellingstombola en neemt gewoon het woord dat eruit rolt. Terwijl het met een beetje nadenken toch niet fout zou hoeven te gaan.

Allereerst: wat betekenen de woorden? Wijt wordt het minst gebruikt, hoewel de actie op zich vaak genoeg voorkomt: Wilders, bijvoorbeeld, wijt alle ellende in Europa aan de Grieken, Rutte wijt de tekorten in de zorg aan het teveel aan pgb's, LinguaLog wijt de taalfouten in de krant aan de nonchalance van de journalisten, kortom, we wijten heel wat af.
Wijdt komt van wijden: hij wijdt al zijn aandacht aan een correcte spelling.
En weidt komt van het werkwoord weiden: de herder weidt zijn schapen. Nee, en dus niet 'de herder weid zijn schapen'! Dat kan de herder alleen over zichzelf zeggen: ik weid mijn schapen.
De naam van deze afbeelding 
was broek_rood_wijdt.jpg!
Ik wijd kan ook, maar dat betekent weer wat anders: ik wijd mijn aandacht aan het weiden van mijn schapen. En daarbij houd ik mijn ogen wijd open over de weide.
Ik wijdde mijn schapen kan trouwens ook, maar dat verwacht je eerder van de paus.
Schapen kunnen zodoende zowel gewijd als geweid zijn.

Dan hebben we ook nog het meervoud en de verleden tijd:
wij wijden – wij weiden – wij wijten
wij wijdden – wij weidden – wij weten
Daar zitten ook weer diverse homofonen tussen.

Duizelt het u? Kunt u het niet meer volgen?
Dan heeft LinguaLog een tip voor u: neem een Twitteraccount, zorg ervoor dat u flink wat volgers krijgt en spreek dan af dat u voortaan een vereenvoudigde spelling gaat hanteren. Houd dat een tijdje vol, zodat niemand meer weet wat de goede vormen ook al weer waren.
Eén ding is zeker: de Taalunie zal u op de hielen zitten en uw spelling op een gegeven moment goedkeuren, omdat 'de mensen niet meer weten hoe het oorspronkelijk moest'.
U als taalgebruiker wint het op den duur wel. En voordat het zover is, bieden uw fouten LinguaLog voldoende stof voor nieuwe blogs.

zondag 18 september 2011

Mores leren, amices!

LinguaLog schreef op 6 juli over het gebruik van Latijnse woorden in het Nederlands. Het ging over Latijnse woorden die bij ons ingeburgerd zijn, maar waarbij veel mensen niet meer weten of ze enkelvoud of meervoud zijn.
Aan de toen gegeven voorbeelden kunnen we weer een paar pareltjes toevoegen: LinguaLog leeft tenslotte van andermans fouten, nietwaar?

Als we over een poosje met vakantie naar Griekenland gaan, hebben we misschien weer vreemde valuta nodig. In deze zin wringt iets, vindt LinguaLog. Valuta wordt tegenwoordig vaak als meervoud gebruikt: bij het Grenswisselkantoor kun je vreemde valuta kopen. Valuta komt uit het Italiaans en is een voltooid deelwoord (van het Latijnse valere – waard zijn) in het vrouwelijk enkelvoud; oorspronkelijk zal er wel een zelfstandig naamwoord bij gestaan hebben, maar LinguaLog heeft niet kunnen achterhalen welk woord dat was. Hoe dan ook: valuta is enkelvoud, met als Nederlands meervoud valuta's

Nu naar de titel van dit stukje.
Deze week was er een demonstratie van advocaten. De amices, zo las LinguaLog in een ingezonden brief in de krant, protesteerden in toga tegen de kabinetsvoornemens voor 2012. Advocaten hebben de gewoonte elkaar in hun correspondentie aan te spreken met Amice. Dat is de aanspreekvorm van het Latijnse woord amicus, vriend. Amicus heeft als meervoud amici, en dat geldt ook voor de aanspreekvorm. In het Latijn spreek je je gezamenlijke vrienden aan als amici. De adviesdienst van de Taalunie denkt daar heel anders over, lijkt het, en geeft een meervoud amices. LinguaLog begrijpt niet waarom de dienst niet gewoon zegt dat het meervoud amici is en vervolgens zegt dat 'de mensen' (uitgezonderd dan LinguaLog, en u nu ook) een meervoud amices vormen omdat ze amice niet meer begrijpen. Natuurlijk mag, en moet, een taal veranderen, maar leg dan tenminste nog één keer uit hoe het zit!
Ten slotte het woord mores. LinguaLog las in de krant: De nieuwe communicatiemores heeft hen tijdelijk monddood gemaakt. Mores kennen we allemaal in de uitdrukking 'Ik zal hem eens mores leren'. Mores is het meervoud van het woord mos, gewoonte. De journalist had hier dus hebben moeten schrijven.
Natuurlijk staat mores in het meervoud, want er moet aan sommige mensen zoveel bijgeschaafd worden dat één mos niet genoeg is.
Dat geldt in elk geval voor de kranten en de Taalunie!

zondag 11 september 2011

De taal van 11 september

Vandaag is het 11 september. Precies tien jaar geleden vonden de aanslagen op het World Trade Center plaats.
Meestal verzint LinguaLog de stukjes zelf, maar deze keer is het grotendeels een bewerking van een artikel van de Amerikaanse taalkundige Geoff Nunberg: No Language Legacy: Where's The Sept. 11 Vocab? (www.wbur.org/npr/140040272/no-language-legacy-wheres-the-sept-11-vocab).
Nunberg vraagt zich af wat voor invloed de gebeurtenissen van 11 september op de taal gehad hebben. Het antwoord zit al een beetje besloten in de titel van zijn stuk: er is maar heel weinig van over.
In het begin hoorden we termen als 'oorlog tegen het terrorisme', 'as van het kwaad', en andere termen die in Nederland minder bekend geworden zijn. Maar nu, tien jaar later, moet je concluderen dat deze twee al weer bijna verdwenen zijn. Dat zal vooral te danken zijn aan de machtswisseling in het Witte Huis.
Nunberg vraagt zich af hoe het komt dat de woorden van 11 september verdwenen zijn. Hij heeft daartoe gekeken naar de Tweede Wereldoorlog. Termen uit die oorlog zijn wel blijven hangen in de taal: bruggenhoofd, blitz, blackout. Zelfs de Vietnamoorlog heeft meer bijgedragen aan de taal dan 11 september, zoals 'haviken en duiven' en 'licht aan het einde van de tunnel'.
Het antwoord van Nunberg is dat beide oorlogen meer in de maatschappij geworteld waren: bijna iedereen kende wel iemand die erin diende. Maar bij 9/11 was het anders: degenen die het geluk hadden geen bekenden verloren te hebben, de meerderheid van de bevolking dus, konden eigenlijk niets doen in de 'war on terror' die losbarstte. President Bush raadde de mensen zelfs aan om maar naar Disney World te gaan (Wie zegt trouwens dat Bush dat stiekem in die dagen zelf ook niet gedaan heeft? Wij wisten toch niet altijd precies waar hij was?). Er werd gezegd: als de wedstrijd in de Rose Bowl niet doorgaat of als je in de bar die derde martini niet neemt, dan winnen de terroristen. Het werd dus al gauw weer business as usual.

En bij de verkiezing van het woord van het decennium kwam 9/11 maar op de derde plaats terecht, na Google en blog.
Wat moet er gebeuren, wil een oorlogsterm in het dagelijks leven terechtkomen: LinguaLog denkt dat zo'n woord in overdrachtelijke zin gebruikt moet gaan worden, wat wél gebeurd is met de term licht aan het einde van de tunnel. Ground Zero zou dé term kunnen worden bij het afbranden van een winkelcentrum of een chemische fabriek, maar de burgemeester van New York heeft nu juist opgeroepen om vanaf morgen die term niet meer te gebruiken, omdat die ziet op het verleden, en we vooruit moeten kijken.
De tijd zal het leren.

zondag 4 september 2011

Latijn in en om het huis

Zoals ik in een vorig bericht al schreef: u weet niet hoeveel Latijn u al kent!
En u zit er letterlijk middenin en bovenop.
Onze huizen hebben muren aan de buitenkant. Het woord muur hebben we te danken aan de Romeinen. Hoe zal dat gegaan zijn? De Germanen bouwden lemen huizen. De omhulling ervan werd gevormd door wanden. Toen kwamen de Romeinen in onze streken en zij bouwden de buitenmuren van steen: een murus. De Germanen namen dat over en gebruikten muur voor de buitenkant en wand voor de binnenkant. En zo is het eigenlijk nog steeds.

Waarschijnlijk zit u op dit moment op een stoel, aan een tafel. Stoel is geen Latijn, tafel wel: het komt van het Latijnse tabula. Een stoel en een tafel zijn meubels. U raadt het al: meubel komt uit het Latijn. Het Latijn kent het werkwoord movere, bewegen, waarvan mobilis is afgeleid. Meubels zijn voorwerpen die je kunt verplaatsen. Een mobiele telefoon is daar ook van afgeleid, maar uiteraard pas eeuwen later. Dat kun je ook aan de vorm zien: het woord is nog geen eigen leven gaan leiden, maar is afgeleid van het Engels, dat de oorspronkelijke Latijnse vorm vrijwel ongewijzigd behouden heeft.

Iedereen heeft een keuken. Jazeker, ook dat komt uit het Latijn. En het werkwoord koken ook. Het Latijnse woord luidt coquere; coquina is een daarvan afgeleid bijvoeglijk naamwoord (koks-) en beide woorden zijn geheel in onze taal ingeburgerd. Niemand nog die er iets vreemds in ziet.

In de koelkast (geen Latijn!) ligt bij de meesten wel een stuk kaas. Raak! Kaas is afgeleid van caseus, dat bij de Romeinen ook kaas betekent.

Ten slotte staat ons huis met al zijn Latijn aan een straat. En inderdaad, die zijn door de Romeinen aangelegd. De Germanen hadden wegen, van zand of min of meer verhard. De Romeinen hadden heel wat te veroveren en moesten opschieten, en dat kun je op een stenen, geplaveide weg veel beter. Het woord straat komt van het werkwoord sternere, op de grond uitspreiden, met voltooid deelwoord stratum, dat wat uitgespreid is.

En het woord kamer, dat klinkt toch ook niet echt Nederlands? Dat komt oorspronkelijk uit het Grieks en is via het Latijn in onze taal terechtgekomen.

Er is een clubje dat alle niet-Germaanse woorden uit het Nederlands wil schrappen. Hoe zouden die mensen wonen? Huis kan nog net, maar hoe hun huizen eruit zien? LinguaLog heeft een beetje medelijden met hen.

zondag 28 augustus 2011

Wauw, de wau!

Mogelijk heeft LinguaLog u nieuwsgierig gemaakt met de opmerking over het verband tussen oenologie en wijn.
Zoals gezegd hebben de meeste Europese talen een gemeenschappelijke voorouder, het Indo-Europees. Maar we weten allemaal dat we zonder enige kennis van bijvoorbeeld het Pools vrijwel niets van die taal begrijpen. Natuurlijk heeft ook het Indo-Europees dialecten gehad, en bovendien zijn de talen al zo lang hun eigen weg gegaan dat de verschillen soms groter lijken dan de overeenkomsten.
Laten we eens naar het Grieks kijken. Interessant, omdat wij veel leenwoorden uit het Grieks hebben. Het huidige Grieks heeft 24 letters, maar 3000 jaar geleden waren dat er 25. Die extra letter was de wau, ook wel digamma genoemd. Hij wordt geschreven als Ƒ en staat voor de klank v/w.
Potscherf waar de Ƒ op staat: wanakts (heerser)
De Ƒ was de zesde letter van het Griekse alfabet. Hij heet niet voor niets digamma: tweemaal gamma (de derde letter, geschreven als Γ). De schrijfwijze verwijst hier ook naar: de Ƒ lijkt op twee op elkaar gestapelde hoofdletters gamma: ΓΓ. Met de klank heeft deze schrijfwijze niets te maken, want de gamma klinkt als een g.
De Ƒ is al heel vroeg uit het Grieks verdwenen, maar heeft wel degelijk sporen nagelaten, die we bij taalvergelijkend onderzoek kunnen zien.
Het woord economie is via het Latijn uit het Grieks geleend; daar werd het als oikonomia geschreven, maar het element oiko- (huis) had oorspronkelijk een Ƒ: Ƒoiko-. En dat is verwant met ons wijk, de buurt waar huizen staan.
Het Nederlands kent allerlei samenstellingen met ergo- (werk), bijvoorbeeld ergonomie. Ergon komt uit het Grieks, maar werd ooit geschreven als Ƒergon.
En bij wijn verklaart de Ƒ ook de overeenkomst: oorspronkelijk luidde het Griekse woord Ƒoinos; de Ƒ verdween, het Latijn, dat het Indo-Europese vinum al had, leende het element oino-/oeno-, en in later eeuwen werd daarmee een woord als oenologie gevormd.

Er is nog veel meer te vertellen over het Indo-Europees, maar daarover in een volgende column.

zondag 21 augustus 2011

Indo-Europees

Vorige week schreef LinguaLog over de overeenkomst tussen inflatie en blaar. Beide zijn Indo-Europese woorden. Vandaag meer over deze taal.
Men denkt dat er zo'n 6000 jaar geleden in Zuid-Rusland bij de Zwarte Zee een volk geleefd heeft dat Indo-Europees sprak. Dat uit nomaden bestaande volk heeft zich in de loop van de eeuwen naar het westen en het zuidoosten verspreid. Een van de redenen hiervan zou de introductie van het paard geweest zijn, waardoor de actieradius van de mensen vergroot werd en de communicatie sneller verliep.
De toren van Babel
Hoe dan ook, de taalwetenschappers sinds de renaissance constateerden opvallende overeenkomsten tussen talen die geografisch duizenden kilometers uit elkaar lagen. Men kwam tot de conclusie dat er één vooroudertaal moest zijn, en die noemde men Indo-Europees of Indo-Germaans (die benaming kwam natuurlijk van Duitse kant). Indo- verwijst hier naar India: het in dat land gesproken Hindi hoort ook tot deze taalfamilie. Taalkundigen hebben geprobeerd het Indo-Europees te reconstrueren, want er zijn geen geschreven bronnen over.
Eerst maar eens een paar voorbeelden ter illustratie. Je kunt de overeenkomsten het beste zien aan basiswoorden in een taal: telwoorden, woorden voor familierelaties, woorden die acties aanduiden die iedereen altijd verricht.

Nederlands
Latijn
Tsjechisch
Farsi (Perzisch)
tien
decem
deset
dah
moeder
mater
matka
madar
staan
stare
stát
istadan
dragen (baren)
ferre (fero)
brát (beru)
bordan

Natuurlijk zijn deze voorbeelden expres zo gekozen; natuurlijk zijn er net zo veel voorbeelden te geven waarbij de talen níét overeenkomen: zo is het woord voor vader overal iets in de trant van father, padre, pedar. Maar in de Slavische talen luidt het gewone woord otec, ojcec. En, zoals uit het schema blijkt, vaak heeft een woord een betekenisverschuiving doorgemaakt, zoals ons baren, dat een speciaal soort dragen weergeeft.

Om de verschillen tussen de talen te begrijpen, moet je ook iets weten van de fonetiek, de klankleer. De medeklinkers zijn in groepen te verdelen en daarbinnen zijn de medeklinkers min of meer onderling uitwisselbaar.
Dentalen: tandklanken: t – d – th
Labialen: lipklanken: p – b – ph
Gutturalen: keelklanken: k – g – kh
Verder is er onderscheid tussen stemloos en stemhebbend (de stembanden trillen niet of wel mee) en geaspireerd (er staat een h-klank achter).
Zo zie je eenvoudig de overeenkomst moeder – mater, vader – father, twee – duo.

Nog een voorbeeld van twee verwante woorden is het paar wetenvidere (Latijn zien):
De v en de w zitten qua klank heel dicht bij elkaar; de t en de d ook. De stammen wet- en vid- verschillen dus niet zo veel van elkaar. En de betekenis ook niet: wat je hebt gezien, weet je.

Hoe LinguaLog kan zien dat een oenoloog zich met wijn bezighoudt, komt in een volgende column aan de orde.

zondag 14 augustus 2011

Wie de inflatie te hard opblaast, moet op de blaren zitten

LinguaLog begeeft zich vandaag op een terrein waar zij geen verstand van heeft, de economie. Maar gelukkig kan zij wel wat zeggen over de etymologie van de termen die we de laatste weken zo vaak in de media lezen en horen.

Economie komt uit het Grieks: oiko-nomia. Het eerste element betekent huis, -nomia betekent besturen, regelen. Het Latijn leende het woord en schreef oiko- als oeco, dat op een gegeven moment als eco uitgesproken werd.
Krediet komt van het Latijnse woord credere, dat geloven, (toe)vertrouwen betekent. De Romeinen leenden al geld uit en noemden dat creditum, dat wat toevertrouwd is – en dus teruggegeven moet worden.
Failliet komt via het Italiaans ook uit het Latijn. Het Latijnse woord fallere betekent bedriegen, breken van beloften. Het Italiaanse voltooid deelwoord fallito maakte nog een omweggetje via Frankrijk en wij hebben het uit die taal geleend.
Bank: de etymologie van dit woord is niet geheel duidelijk; de etymologen spreken elkaar tegen. Misschien is het als volgt gegaan: er bestond een Germaans woord bank, dat heuveltje, verhoging betekende – we zien dat nog in het Engelse bank, rivieroever. Het Germaanse woord is in Italië terechtgekomen, waar in de vijftiende eeuw een systeem van geld uitlenen ontstond. Wij gingen dat ook doen en leenden het Germaans/Italiaanse woord terug. Daar zit trouwens de zwakke schakel in de redenering: waarom zouden die ontwikkelde Italianen een woord lenen uit een regio die bij wijze van spreken nog in berenvellen rondliep? Aan de oorsprong van het woord bankroet zit een anekdote vast die jammer genoeg waarschijnlijk ook niet klopt: bankroet komt van banca rotta, gebroken bank. Als een geldwisselaar failliet ging, werd zijn tafel kapotgeslagen: en dat is niet waar volgens het etymologisch woordenboek van De Vries, een autoriteit van de oudere generatie.

Inflatie komt wel uit het Latijn: het woord inflare betekent inblazen, opblazen. Het gaat hier om het vermeerderen van de geldhoeveelheid, waardoor er waardevermindering optreedt. Ons woord blazen is trouwens verwant met het Latijnse woord flare, maar, gelukkig voor de leenwoord-haters, het komt niet uit het Latijn, maar het is een oorspronkelijk Indo-Europees woord. En het woord blaar is gewoon een opgeblazen stukje huid.

Maar daarover meer in een volgende column.

zondag 7 augustus 2011

Defenestratie in Praag

LinguaLog is met vakantie geweest in Tsjechië en taalkundig gezien is zo'n vakantie bijzonder leerzaam. Ingewijden weten dat LinguaLog zich de afgelopen jaren beziggehouden heeft met Pools.
Pools en Tsjechisch zijn beide West-Slavische talen en vertonen nogal wat overeenkomsten. Ook verschillen, en dat maakt zo'n vakantie reuze interessant.
Polen kijken een beetje neer op het Tsjechisch, en de Tsjechen vinden dat de Polen deftig spreken. Een (vertaald) voorbeeld hiervan zien we in de beleefdheidsvorm. In het Tsjechisch gebruik je daarvoor de tweede persoon meervoud, net als in het Frans. Het Pools zegt in zo'n geval: "Kan mevrouw/mijnheer mij even helpen?"
Afijn, LinguaLog trok ruwweg de conclusie dat die twee talen zich ongeveer verhouden als Nederlands en Duits.
LinguaLog had ook ergens gelezen dat het Tsjechisch heel veel leenwoorden en leenvertalingen uit het Duits heeft, en die opmerking was niet positief bedoeld. LinguaLog kwam in de supermarkt een woord tegen dat veel overeenkomst vertoont met het Nederlands, en juist helemaal niet met het Duits. Het Nederlandse woord groente is afgeleid van groen, maar worteltjes heten ook groente. Precies hetzelfde zien we in het Tsjechisch: zelenina betekent groente in het algemeen, afgeleid van zelený, groen. Redelijk uniek: in de Romaanse talen bestaat het woord verdura, maar dat slaat alleen op groene groente. Het Duitse Gemüse is verwant met het Nederlandse moes. Overigens: in het Pools heet groente owoce en dat betekent in het Tsjechisch fruit.
Het bekendste leenwoord uit het Tsjechisch is robot. Dat woord is in 1920 verzonnen door de Tsjechische schrijver Karel Čapek. Het is afgeleid van het woord robota, dat herendienst betekent. In talen als Russisch en Pools heeft het woord nog de oorspronkelijke neutrale betekenis van werk. Ook het Slowaaks kent het woord zo nog, maar het Tsjechisch niet meer, voor zover LinguaLog heeft kunnen vinden. Robota is trouwens verwant met het Nederlandse woord arbeid.

 In het kasteel van Praag stuitte LinguaLog ineens op het woord defenestrace. Dat is natuurlijk geen Tsjechisch: we zien er de elementen de- (naar beneden) en fenestra (raam in Romaanse talen) in. Er zit een heel verhaal aan vast, dat speelde aan het begin van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648):
In 1617 was de katholieke Ferdinand II koning van Bohemen geworden. De protestanten voelden zich door zijn maatregelen achtergesteld en hun leider riep op tot opstand tegen de katholieken en tot defenestratie (dit was een al eerder beproefd recept om van je tegenstanders af te komen). De protestanten drongen het kasteel van Praag binnen, waar de katholieken een vergadering hielden. Op het moment dat zij binnenkwamen, waren er maar drie mensen aanwezig, en zij werden uit het raam naar beneden gegooid. Als door een wonder overleefden ze: volgens de katholieken was dat dankzij ingrijpen van boven; volgens de protestanten vielen ze in een hoop paardenmest.
Hoe dan ook: dit was de tweede keer dat er in Praag defenestratie plaatsvond. Er zouden nog vele gevallen volgen, niet alleen in Praag. Op de Engelse Wikipedia staat een hele lijst, die loopt tot in deze eeuw.

Na shledanou – tot ziens!