donderdag 29 december 2011

Stiekem

Deze week hield de koningin haar kersttoespraak. Zij benadrukte het belang van duurzaamheid en goed beheer van de leefomgeving, hetgeen Geert Wilders via Twitter deed verzuchten dat de majesteit stiekum lid geworden was van GroenLinks.
Los van het waarheidsgehalte van deze opmerking: Wilders schreef hier een spelfout, want de officiële spelling is stiekem.
Laten we het woord eens wat beter bekijken.
Stiekem is een leenwoord uit het Jiddisch. Het is afkomstig van sjtike, dat stil betekent. Sjtike komt op zijn beurt uit het Hebreeuwse sjatuk (stil) en sjatak (zwijgen).
Jiddische woorden in het Duits
Jiddisch is de taal van de Joden die, verdreven uit Palestina, zich in Duitsland vestigden; het is rond de elfde eeuw in het Rijnland ontstaan als variant van het Hoogduits, vermengd met Hebreeuwse woorden. In Nederland is tot de achttiende eeuw ook Jiddisch gesproken, maar op school was Nederlands de voertaal. Daardoor ging het gebruik van het Jiddisch achteruit. Toch zit onze taal tot op heden vol met Jiddische woorden, vaak aan onze eigen spellingsregels aangepast. Naast het woord stiekem komen de volgende woorden ook uit het Jiddisch: smoesje, heibel, lef, afpeigeren, kloffie, stennis, sores, tof.
Wat deze woorden gemeen hebben is dat het echte spreektaalwoorden zijn. Ze werden vooral door mensen uit de lagere sociale klassen gebruikt. Daardoor zijn veel begrippen qua betekenis gedegradeerd. Zo komt het woord bajes, gevangenis, van bajjiet, huis; chosen, bruidegom, werd gozer; lef, hart, kreeg de betekenis branie. Ook stiekem past in deze reeks.

Nu terug naar de spelling van stiekem. Je ziet het vaak geschreven als stiekum, zoals Wilders ook deed. LinguaLog heeft geen duidelijke reden voor deze vergissing kunnen vinden: vaak ontstaat een spelfout doordat het woord verward wordt met een ander dat erop lijkt. LinguaLog vond wel de spelling stikum, opgetekend in het Rotwelsch (het Duitse Bargoens). In het Woordenboek der Nederlandsche Taal staat naast stiekem ook stiekum genoemd, maar er wordt geen verklaring voor de u gegeven.
In het onderwijs zou je bij een dictee Wilders voor stiekum een halve fout geven.
Het is niet aan LinguaLog om te bepalen hoeveel hele fouten Wilders soms maakt…

zondag 18 december 2011

Loterij

Afgelopen week was het Groot Dictee weer op de televisie te zien, en mee te schrijven natuurlijk. LinguaLog had een paar jaar niet meegedaan – de reden daarvan wordt in de loop van deze column wel duidelijk – maar nu had zij zich toch weer een keer laten verleiden. Als columnschrijver moet je tenslotte zo'n uitdaging aangaan en desnoods met vijftien fouten op je bek gaan. Maar warempel, het viel mee: maar twee fouten. Jammer dat LinguaLog niet meegedaan had aan de finale!
Toch zit, ondanks dit goede resultaat, LinguaLog iets niet lekker. Daartoe moeten we terug naar 1995. Uit dat jaar dateert de beruchte regel van de tussen-n bij samengestelde zelfstandige naamwoorden. Tot 1995 gold de regel: je schrijft een tussen-n (tot dan toe gewoon de meervouds-n) als het eerste deel echt een meervoud betreft. Zo was het bessenjenever mét n, want van één bes kun je geen jenever maken; maar we schreven bessesap, omdat je wel sap van één bes kunt drinken. Dit werd verwarrend gevonden, en zo besloot de Taalunie dat we voortaan een -n- moesten schrijven als het meervoud van het eerste deel van de samenstelling op -en uitgaat. Dat de regel in de praktijk ingewikkelder is, doet nu even niet ter zake.
Toen brak het Dictee van 1998 aan. In een van de zinnen stond: zinnebeelden van het amoureuze leven. LinguaLog had de regel van de tussen-n goed begrepen en schreef zinnenbeeld: fout!! Ja, het meervoud van zin is zinnen, alleen: het gaat hier niet om zin als reeks van woorden, maar om een variant op zintuig. En de mensen kennen het woord in die betekenis niet meer, het is een versteende uitdrukking geworden, en dus schrijven we de -n- niet meer. Nou, de Taalunie kent die betekenis misschien niet meer, maar LinguaLog wel! Zinnenprikkelend staat trouwens wel in het Groene Boekje.
Er passeerden in de loop der jaren nog wat van dit soort gevallen, wat LinguaLog tot de conclusie bracht: de spelling is een grote loterij geworden en mensen die een meer dan gemiddelde kennis van het Nederlands hebben, worden afgestraft.

In het Dictee van deze week zat ook weer zo'n loterijgeval.
Je hebt samengestelde bijvoeglijke naamwoorden van het type goedbetaald, veelgelezen: het eerste deel is een graadaanduiding, het tweede een deelwoord, en de klemtoon ligt op het eerste deel van het woord. Die schrijven we dus aan elkaar… soms! In het Dictee stond diepgegrond (volgens LinguaLog), maar het moest los: diep gegrond. Nee, diepgegrond staat niet in het Groene Boekje en ook niet in Van Dale, maar volgens de regels zou het zo moeten kunnen. Slechtbetaald staat trouwens ook niet in het Groene Boekje. Moet dat dan ook los? Jan heeft een goedbetaalde baan, maar Piet een slecht betaalde. Over logica gesproken.
Of zou de Taalunie het werkwoord gronden, met deelwoord gegrond, niet meer kennen?
LinguaLog denkt dat laatste. Slechtgeluimd wordt ze ervan. Controleert u deze spelling even?
Tot de volgende keer!

zondag 11 december 2011

Vrouwtje

In de NRC.next van 8 december stond een column van Paulien Cornelisse met als titel Vrouwtje. Daarin schreef zij over het gebruik van het verkleinwoord vrouwtje (en mannetje), en in het bijzonder over de denigrerende ondertoon die eraan ten grondslag ligt. Een geestige column, met een verrassend slot. De link in deze alinea leidt u er rechtstreeks naar toe.

In het Nederlands wordt een zeer levendig gebruik gemaakt van verkleinwoorden, waarbij het bedoelde object lang niet altijd klein hoeft te zijn. Een kop koffie drinken kun je heel goed alleen doen, maar een kopje koffie drinken geeft meteen iets gezelligs. En na een biertje kan het heel goed zijn dat je alcoholpromillage ruim boven de toegestane norm voor autorijden ligt.

Vrouwtje: LinguaLog zou het niet graag genoemd willen worden. En het past ook lang niet altijd bij de zo genoemde vrouwen. Het Vrouwtje van Stavoren was een rijke koopmansweduwe, een kordate dame, met wie het helaas slecht afliep. Maar om haar dan ook maar vrouwtje te noemen… De gevallen CEO's van Ahold en ABN Amro noem je ook geen mannetjes.

Het zijn trouwens niet alleen mannen die over vrouwtjes spreken. Ook vrouwen hoor je regelmatig iets zeggen in de trant van: "Een vrouwtje bij mij in de straat maakt de mooiste kleren voor haar kinderen." LinguaLog heeft het idee dat vrouwen die zoiets zeggen, zelf op hun beurt ook vrouwtje genoemd worden. Het zal wel besmettelijk zijn.

Mannetje gebruiken we voor een klusjesman. Zo iemand helpt je, bij voorkeur zwart, bij karweitjes in huis of het invullen van je belastingformulier: "Daar heb ik een mannetje voor." Volwassen mannen noemen we eigenlijk nooit zo: Manneke Pis in Brussel is eigenlijk nog maar een jongetje.

Een woord dat wel bij, en door, mannen gebruikt wordt, is vriendje. Daarmee is iets geks aan de hand. Als je tienerdochter een relatie heeft, heet de jongen in kwestie vriendje. Helemaal serieus en bestendig is het dan nog niet. Voor je het weet heeft ze weer een nieuwe vriend. LinguaLog denkt dat het meer zegt over het meisje dan over de jongen. Bij vrouwen worden nu eenmaal veel meer verkleinwoorden gebruikt dan bij mannen: truitje, tasje. Alsof je je wilt verontschuldigen voor de aanschaf. Zodra de relatie blijvend is, wordt het vriendje gepromoveerd tot vriend.
Toch zijn er ook volwassen mannen die vriendjes hebben. Als meisje zou je best zo'n vriendje willen hebben, want die golfen of spelen hockey. Nooit voetbal of kickboksen. En ze hebben een zeilboot: "Een vriendje van me heeft zijn boot in Saint-Tropez liggen." En als hij het over bootje heeft, reken maar dat dat ding dan minimaal een half miljoen gekost heeft! Voetbalmannen hebben uitsluitend vrienden of maten. En op zijn beurt is een maat weer iets anders dan een maatje.
Zo zou deze column nog heel lang kunnen doorgaan, maar voor deze week is het mooi geweest.
LinguaLog moet weg, naar de verjaardag van een vriendin - nee, geen vriendinnetje!

zondag 4 december 2011

Sinterklaas

Morgen is het 5 december, de dag waarop we in Nederland Sinterklaas vieren.
Over het feest is zo ongeveer alles al gezegd. LinguaLog pakt het deze keer eens anders aan. We gaan zijn kledingstukken eens één voor één taalkundig bekijken, een soort etymologische striptease dus.
Wie Sinterklaas wil aankleden, begint niet met zijn onderbroek! In de tijd van de eerste bisschop van Myra, zo rond 300, droegen de mannen nog geen onderbroek. Men droeg hooguit een om de heupen geslagen linnen doek. Sporten deed men zelfs helemaal naakt, zoals we weten van de antieke Olympische Spelen. Zelfs in Schotland droeg men in de negentiende eeuw onder de kilt geen onderbroek, hoewel deze delicate kwestie altijd in nevelen gehuld is gebleven.
Hoe dan ook: wat hij ook draagt, iets speciaals is het niet, want er bestaat geen apart woord voor.
Of hij een borstrok draagt, zullen we ook wel nooit te weten komen. Op het dak kan het 's nachts behoorlijk koud zijn, dus een verstandige Sint draagt die wel.
Dan komt zijn tabberd of tabbaard. Dat is eigenlijk een lang priesterkleed met 33 knoopjes, verwijzend naar het aantal levensjaren van Christus. Het woord komt al in de middeleeuwse Romaanse talen voor. Een tabar was een wapenrok, maar de verdere etymologie is onbekend. Paardrijden is niet erg handig met een tabberd aan, en Sinterklaas draagt dan een tot broekrok vermaakte tabberd.
Over de tabberd draagt hij een albe, een witte mantel. Albe komt van het Latijnse albus, dat wit betekent. Een albe heeft vaak een kanten of geborduurde zoom, en is iets korter dan de tabberd.
Over de albe draagt hij een stola, een lange band waarop zich de waardigheidstekenen van een bisschop bevinden. Stola komt via het Latijn uit het Grieks: stolè betekent uitrusting, kleding. Het is verwant met ons werkwoord stellen: een van die woorden die zaken aanduiden die er altijd en overal geweest zijn, daterend uit de tijd van het Indo-Europees.
Daaroverheen komt ten slotte de mantel. Het woord is ontleend aan het Latijnse mantellum, en dat is op zijn beurt waarschijnlijk van Keltische oorsprong.
Op zijn hoofd draagt hij een mijter. Ook dat woord is via het Latijn uit het Grieks geleend. De mitra, een ceremoniële hoofdband, hadden de Grieken leren kennen via hun contacten met het oosten. Vermoedelijk hangt het woord samen met de Perzische Mithrascultus, die zich in de oudheid over het Middellandse Zeegebied verspreidde en veel aanhangers had.
Ziezo, de bisschop is aangekleed. Het is intussen wel een internationaal ratjetoe geworden. Daar komt ten slotte, hoewel geen kleding, zijn staf bij. Dat woord is in de verte verwant met staan en steunen, maar de oorsprong van de staf als waardigheidsteken komt van de Etrusken.
Die komen in een volgende column aan bod.